Die vader is Rudy Kousbroek, schrijver, essayist en onder meer winnaar van de PC Hooftprijs. In de jaren vijftig vertrok Kousbroek senior met jeugdvriend Remco Campert naar Parijs. Daar maakten ze deel uit van de groep Nederlandse kunstenaars, schrijvers en dichters die de Vijftigers vormden. Onder anderen dichters Simon Vinkenoog, Gerrit Kouwenaar, Hugo Claus en Lucebert waren klaar met de sobere, saaie sfeer in naoorlogs Amsterdam en zochten experiment en spanning in Parijs.

Kousbroek ontmoette daar Ethel Portnoy, een Newyorkse schrijfster die werkte voor Unesco. Er was jazz, er was liefde, er was Quartier Latin en Saint Germain. In 1951 trouwden ze en werd dochter Hepzibah geboren. Portnoy was kostwinner, Kousbroek kluste aan oldtimers in de Parijse buitenwijk waar het echtpaar was gaan wonen. Beiden publiceerden aan de lopende band essays, columns, korte verhalen en romans. Omringd door kunst van Appel en Lucebert, hoge ambities en huisvrienden als Campert en Vinkenoog kwam zoon Gabriël ter wereld.

Nu, 48 jaar later, zitten we in het huis van Gabriël aan een Amsterdamse gracht. Tussen de boeken liggen her en der fotoalbums en kleine gele doosjes met bijna antieke dia's. "Wil je ze zien?" Op de derde etage, een rommelige, smalle pijpenla onder het dak, zetten we de diaprojector op een laddertje. Een vierkante lichtvlak op de muur: twee mensen bij een Franse winkelpui. "Mijn moeder en mijn zus. In Parijs", bromt Gabriël. Klik-klak. Een zitkamer. Met rotanzitjes, klimop en een kind in een tuinbroek. "En dit is ons huis in Boulogne. Het was een bovenwoning, maar mijn vader heeft er extra verdieping op gebouwd." Even is hij stil en zegt dan trots: "Echt helemaal zelf gedaan. Met een aantal autokriks heeft hij het dak omhoog gekrikt. Toen stenen ertussen gemetseld, en het dak weer laten zakken. Zonder toestemming van de huisbaas natuurlijk. Hij was echt waanzinnig handig."

Omdat Kousbroek senior steeds meer opdrachten kreeg als columnist, verhuisde het gezin naar Den Haag. "Met mijn moeder sprak ik een eigen taaltje van Nederlands en Engels. Mijn vader werd daar vreselijk boos over. Hij vond vermenging van talen walgelijk." Opgroeien was sowieso een doorlopend conflict: "Rudy wilde dat ik uitblonk in wiskunde en Nederlands. Hij probeerde me bijlessen te geven, die altijd uitliepen op enorme ruzies. Daardoor had ik er al helemaal geen zin meer in. Ik was linkshandig en mild dyslectisch, en hij zag dat aan voor zwakte en onwil. Ik maakte zijn verwachtingen niet waar."

Tot vaders ontzetting kreeg Gabriël geen gymnasium-advies, maar moest hij naar de mavo. Daar ontdekte de jongste Kousbroek dat je als puber de keus had uit een scala aan identiteiten. "Mijn vader háátte mode; punk was dus de ideale manier om hem op stang te jagen." Na een korte periode als Haagse kakker transformeerde Gabriël in een kraakactivist. "En zo verwilderde ik", verklaart hij ernstig.

Het verwilderen lijkt nog niet helemaal voorbij. Boven staan plastic dozen vol vinylplaten van obscure punkbandjes, maar ook van Jacques Brel. Oude kraakvrienden komen er regelmatig woest pogo'en – of eigenlijk iedereen die na een rondje stad nog een afzakkertje zoekt. De punkerige puber is nooit volwassen geworden, vindt hij zelf ook. Gastvrijheid ziet hij als een teken van beschaving. Vaak staat hij zelf ook woest brullend te dansen op zijn drukbezochte feestjes, maar ook zit hij soms stil in een zakboekje te tekenen, liefst in zijn favoriete, ruim bollende overall en rode fleecetrui.

Zijn ouders scheidden toen Gabriël dertien was. "Mijn vader gaf als reden dat hij en Ethel van mening verschilden over mijn opvoeding. Ik heb jaren gedacht dat ik de oorzaak was van hun scheiding. Mijn zus zei later dat hij simpelweg een nieuwe vriendin had." Rudy ging met zijn nieuwe vrouw in Parijs wonen, Ethel en Gabriël bleven in Den Haag. Om Gabriël door zijn havo-examen te loodsen kwam Rudy over uit Parijs. Op voorwaarde dat zijn zoon hem daar expliciet om vroeg. Met lange tanden beet Gabriël door de zure appel.

"Hij begreep niet dat ik liever strips tekende. Mijn moeder was meer stimulerend. Als ik mijn vader iets liet zien, was het nooit goed of kon het altijd beter. Hij was repressief tolerant: gedoogde me in de hoop me te kunnen veranderen." Het lijkt of Rudy uiteindelijk de hoop opgaf. Droogjes: "Ik kreeg sterk de indruk dat toen ik punk werd, kraakte, in de bak belandde en van scholen werd afgestuurd, hij me niet meer zo graag wilde kennen."

Gabriël vindt het onzin dat het kind van twee schrijvers automatisch wel schrijver zal worden. "Een alcoholistenechtpaar hoeft ook geen alcoholistenkind op te leveren", reageert hij onmiddellijk. Dat heeft ie vast vaker geantwoord. Genuanceerd: "Natuurlijk had ik ook schrijver willen worden. Maar bij mij is de eerste gedachte visueel. Ik zie een tekening in mijn hoofd en dat probeer ik op papier te krijgen."

Na een gevarieerde schoolcarrière op een veelvoud van instellingen koos Gabriël voor tekenen. "De beste manier om onder mijn vaders juk uit te komen: een beroep kiezen waar hij niks van wist, waar hij geen controle over had." Hij meldde zich bij de Rietveldacademie. De ingezette kraakzucht in Den Haag vond een vervolg in Amsterdam, onder meer met het kraken van het voormalig militair complex in Sloten. Nog steeds is het gebouw 'Rijkshemelvaartdienst' een broedplaats voor – ja, voor van alles eigenlijk.

Intussen duurde de frictie tussen Rudy en zijn opstandige zoon voort. "Ik ben zestien keer onterfd." Maar vaders temperament richtte zich niet alleen tegen familie: "Hij kreeg ruzie met iedereen. Met Hermans, met Reve. Dan ging de telefoon en dan riep ie al in paniek 'ik ben er niet hoor!'" De wispelturigheid van de oude Kousbroek mag dan legendarisch zijn, Gabriël is ook een kind van zijn vader: "Je kunt me wel driftig krijgen, ja."

Die woede is terug te zien in het eerste verhaal in Kousboek, waarin Gabriël kwaad wegloopt na een gesprek bij Panorama, waar de chef van dienst voor de zoveelste keer in zijn leven informeert naar het wel en wee van zijn bekende ouders. In de roman Het Boek Van Violet En Dood zet Gerard Reve de puber Gabriël neer als stenengooiende rebel – maar dat heeft, volgens het getekende weerwoord in Gabriëls eigen boek, een heel andere aanleiding.

Om serieus te werken aan het boek legde Gabriël de nachtelijke uitspattingen aan banden: de ijskast staat vol blikjes alcoholvrij witbier. Hoewel zijn vertrouwde flesje Vedett en een jointje meestal garant staan voor een stroom altijd merkwaardige anekdotes, lukt het Gabriël nu ook in nuchtere toestand om curieuze gebeurtenissen op te dissen. Zo ontstond het plan voor dit boek: nadat Gabriël aan vriend Serge van Duijnhoven vertelde over het gewraakte bezoekje aan Gerard Reve, zei deze "daar moet je iets mee doen". In een gesprek met zijn uitgever Vic van de Reijt zei Van Duijnhoven: "Ik weet trouwens nog wel een idioot voor je: Gabriël Kousbroek." Van de Reijt reageerde: "Familie van?" Maar goed, project-Kousboek was een feit.

Het boek vormt een caleidoscoop aan avonturen: met criminelen op de Zeedijk, een magische nachtvlucht in een vliegtuig vol kuikentjes, zijn ontmaagding op begraafplaats Père Lachaise tot en met een schatzoekverhaal met zijn moeder op het Forum Romanum. En oh ja, Reve dus. Moet dat nou, de zoveelste Reve-anekdote? "Dat moest er per se in, het is mijn reactie op wat hij over mij schrijft. Ik wilde mijn kant van het verhaal vertellen." Maar behalve de Reviaanse pikanterie was er meer noodzaak om een boek te maken. "Ik wilde tonen hoe goed mijn moeder was. En hoe ontzettend veel ik van mijn vader heb geleerd. Maar ook: dat hij als vader mislukt was. Ik maakte het boek echt niet uit wraak, alleen als tegenwicht voor het idee van hem als geniale schrijver."

Zijn moeder had Kousboek erg leuk gevonden, denkt Gabriël. Zijn vader zeker niet. Ze spelen good cop, bad cop. "Zo ben ik opgevoed. En zo is het nog steeds. Op mijn ene schouder zit mijn moeder, die zegt 'oh dat is prima, maak nog eens een tekening' en op mijn andere zit mijn vader die zegt 'dit is waardeloos, wees toch niet zo oppervlakkig'."

De spanningen met Rudy zijn nog voor diens dood opgelost. "Ik dacht laat maar, die oude man, zand erover. Dat begreep mijn vader niet, want hij verwachtte tegenstand. Na de dood van mijn moeder is hij wel milder geworden, ook tegen mij. Hij begon ook mijn tekeningen te waarderen. Toch zei hij voor zijn dood: je zult nooit rijk worden van tekenen. Hij bedoelde dat het hopeloos was. Wat dat betreft is dit boek het bewijs dat ik er wel degelijk van kan leven."

In de loop der jaren was Gabriël onder meer veejay in club Mazzo, uitbater van een under-ground galerie, muzikant in hysterisch woeste bandjes en maakte hij naast illustratiewerk ook animaties en kortfilms voor bijvoorbeeld de VPRO of elk zich aandienend punk- of cultfestival. De hoofdlijn: een groots en meeslepend leven, met overgave.

Nu lijkt het stof neergedaald. Nu is Gabriël aan de beurt, tijd voor het echte werk. Hij zint op nog meer plannen voor graphic novels: bijvoorbeeld over zijn ervaringen in de kunstwereld, of over Parijs in de jaren vijftig. Tja, ook weer zijdelings over zijn ouders. "Een schrijver kan toch niet anders dan uit eigen ervaringen putten?" Nog "duizend andere verhalen" moeten eerst voor de wet verjaren, of wachten op de dood of dementie van de personages. De stroom van publiciteit die nu op hem afkomt smaakt naar méér. Toch kent ook Gabriël zijn beperkingen: "Ik verwacht niet dat ik ooit word uitgenodigd voor de Kousbroeklezing." Een bulderende, raspende lach klinkt door de kamer.